|
Het Brugse stadsbestuur in 1250 – 1350
Brugge ligt tegenwoordig in de Belgische provincie Vlaanderen, zo ook vroeger het geval was. In de elfde eeuw behoorde het gebied Vlaanderen toe aan de Franse koning, deze echter gaf het gebied als leengebied aan een heer van adellijke afkomst.
Dit wordt aangeduid met het begrip vazalliteit, hierbij is de Franse koning de leenheer die het gebied Vlaanderen aan een leenman leent.
De leenman moet hiervoor wel aan enkele voorwaarden voldoen, hij moet bijvoorbeeld een gebaar van toewijding aan zijn leenheer (in dit geval de Franse koning) geven. Dit werd veelal gedaan door de handpalmen tegen elkaar gedrukt een knieval voor de voeten van je leenheer te maken, oftewel een commendatio. Hierbij moest hij trouw zweren aan zijn leenheer, aangeduid met fidelitas, en in geval van nood hulp bieden aan zijn leenheer, bekend als auxilium.
Ook moest de leenman (een ander woord hiervoor is vazal) verheffingsgeld betalen aan zijn leenheer, dit was een soort van belasting in ruil voor het leengebied (ook wel feodum, beneficium en leengoed genoemd).
Vlaanderen werd in deze beginperiode van de elfde eeuw ook wel aangeduid als ‘Kroon-Vlaanderen’ en ‘Rijks-Vlaanderen’.
Het gebied Kroon-Vlaanderen was het gebied van Vlaanderen dat toebehoorde aan de Franse koning, dit was het oostelijke gebied Zeeland Bewester Schelde.
Daarentegen was Rijks-Vlaanderen het gebied dat toebehoorde aan de Duitse koning maar in de elfde eeuw ook als leengebied werd geleend door de graaf van Vlaanderen. Dit gebied besloeg het westelijke deel te weten Walcheren, Zuid- en Noord-Beveren en Land van Aalst.
Nu echter was er een probleem gerezen te weten dat de graaf van Vlaanderen plichten aan beide leenheren, respectievelijk de Franse en Duitse koning, schuldig was. Daarom moest de graaf van Vlaanderen ligische vazaliteit beloven aan zijn eerste leenheer de Franse koning. Dit hield in dat in geval van nood hij de Franse koning persoonlijk moest helpen, bijvoorbeeld in een oorlog.
Vanaf het eind van de tiende eeuw, onder graaf Boudewijn IV en het begin van de elfde eeuw onder graaf Boudewijn V, werd het gebied Vlaanderen nu ook door de graaf van Vlaanderen als leengebied uitgeleend aan zogehete kasteleinen of burggraven. Dit gebied werd dan een ‘kasselrij’ genoemd, naar de kastelen die er gebouwd werden. Er zijn ongeveer twintig kasselrijen in Vlaanderen geweest, zo ook kasselrij Brugge.
De ontwikkeling van Vlaanderen ging gepaard met veldslagen tussen broers om de macht, expansiedrift naar het oosten en deelname aan de eerste kruistocht. Uiteindelijk verovert Robrecht de Fries de macht en titel graaf van Vlaanderen in 1071, onder hem wordt de betrekkelijke rust hersteld.
Na deze rommelige elfde eeuw waarin Kroon-Vlaanderen en Rijks-Vlaanderen verenigd worden onder eenzelfde graaf, beginnen langzaamaan de steden in Vlaanderen een belangrijker rol te spelen.
In de twaalfde eeuw, in 1127 om precies te zijn, vermoordde de burggraaf/kastelein van Brugge de graaf van Vlaanderen Karel de Goede terwijl hij lag te bidden in de kerk van Sint-Donatiaan te Brugge.
Voordat er een opvolger werd aangewezen zag de burggraaf van Brugge kans enkele privileges schriftelijk te laten garanderen.
Voortaan mocht (de burggraaf van) Brugge:
- Zijn eigen verdediging opstellen;
- Rechtspraak uitoefenen door rechters uit de stadsburgerij te benoemen, aangeduid als ‘schepenen’.
- Bestuur uitoefenen, weliswaar namens de graaf van Vlaanderen;
- Tolvoorrechten op zich nemen;
- Het keurrecht verwerven, dat wil zeggen de bevoegdheid om zelf nieuwe verordeningen van plaatselijk belang te maken.(1)
De kandidaat-graaf die door de Franse koning werd aangewezen, Willem Clito, kreeg geen steun van de burgerij in de steden en redde het dan ook niet.
De kandidaat-graaf van de stedelijke burgerij kreeg deze steun uiteraard wel en werd in 1128 de nieuwe graaf, Diederik van de Elzas.
Door dit alles bleek dat de tijd van de adel in Vlaanderen voorbij was, de tijd van de steden was begonnen en duurde van ongeveer 1128 tot 1305. De steden, en vooral Brugge, bloeiden en kregen meer macht en rijkdom.
Toen Brugge in dertiende eeuw tot de grote bloei kwam, had dat vele redenen:
- De grote bevolkingsdichtheid in Brugge (en Vlaanderen);
- De uitstekende ligging;
- De graven zorgden voor vrede en veiligheid, dit bevorderde op zijn beurt de handel en nijverheid.
- De vele ontginningen en inpolderingen, waardoor Brugge (en Vlaanderen) steeds meer mensen konden onderhouden;
- Een textielindustrie die al naam en faam genoot sinds de Romeinse tijd;
- Een lakennijverheid die voor de export werkte;
- De inkoop van wolvoorraden in Lincolnshire, Engeland, waar de wolkwaliteit zeer goed tot uitstekend was;
- Een afzetmarkt in haast alle Europese landen, vooral Italië.(2)
Door de uitstekende financiële situatie van Brugge, konden er meer betaalde ambtenaren aangesteld worden. Dit werden baljuwen, deze mensen konden hoogrechtspraak spreken maar konden op elk moment afgezet worden. Ook werden ze maar voor korte tijd aangesteld en was de functie niet erfelijk, dit om corruptie tegen te gaan want ze werden er ten slotte voor betaald om goed werk te leveren.Ik wil echter met dit project nader ingaan op de politiek van Brugge in de dertiende en viertiende eeuw. Dit was dus de periode waarin Brugge voor een grote bloei stond, dit had naast de hierboven staande factoren natuurlijk hoofdzakelijk het bestuur van Brugge als hoofdfactor.
Invloed van de Franse en Engelse koning
het wapen van de stad Brugge
Zoals eerder uitgelegd, was Brugge op financieel gebied afhankelijk van Engeland door de inkoop van wolvoorraden uit Lincolnshire, Engeland. Aan de andere kant was de Franse koning de leenheer van de graaf van Vlaanderen en indirect dus ook van de burggraaf van Brugge. Dus toen de relatie tussen Frankrijk en Engeland ernstig verstoord werd door een reeks veldslagen, met de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) als climax., had dat ernstige gevolgen voor Vlaanderen en dus ook Brugge.
Het begon aan het begin van de dertiende eeuw toen door huwelijksbanden en troonopvolging het ineens zo was dat de Engelse koning tevens de leenman van de Franse koning was.
De Engelse koning Jan zonder Land was een man met een laag moraal besef (3) en liet dit merken door een verloofde van zijn vazal te roven en tevens zijn eigen neef te vermoorden. Toen de Franse koning Philips II Augustus (ook wel Filips genoemd) hierna zijn leenman gebood naar Parijs te komen om hem tot de orde te roepen, weigerde Jan.
Als gevolg veroverde Filips in 1214 de leengebieden terug van de Engels koning Jan zonder Land bij de Slag bij Bouvines. Door deze veldslag bleef de relatie tussen de twee landen hierna ernstig verstoord gedurende enkele honderden jaren.
De situatie was hierna als volgt:
- De Engelse koning wilde zijn gebied in Frankrijk terugveroveren van de Franse koning;
- De Franse koning wilde meer macht in zijn eigen gebied, en de macht van de leenmannen (dus ook de graaf van Vlaanderen) terugdringen;
- De graaf van Vlaanderen wilde zijn zelfstandigheid en tevens goede handelsbetrekkingen met Engeland wegens de wolvoorraden.
Dus toen in 1296 de oorlog tussen Frankrijk en Engeland weer losbrak, besloot de graaf van Vlaanderen in 1297 de eed met Frankrijk op te zeggen en voortaan Engeland te steunen. Engeland kon tenslotte alle handelsbetrekkingen met Vlaanderen (en dus ook Brugge) opzeggen waardoor Vlaanderen vrijwel failliet zou raken. Ook had de graaf van Vlaanderen meer voordeel door een samenwerkingsverband met Engeland dan met Frankrijk.
Voor Vlaanderen en Brugge pakte dit verkeerd uit, in 1300 werd Vlaanderen bezet door Franse troepen en hulp van de Engelsen bleef uit.
In 1302 kwamen vervolgens de bewoners van Brugge in opstand tegen de Fransen; zij versloegen met ruim 8000 lichtbewapende en ongetrainde troepen, de 2000 zwaarbewapende en geharnaste cavalerieridders van de Franse koning.
Deze slag werd bekend als de Guldensporenslag, doordat de sporen van de overwonnen ridders werden buitgemaakt en opgehangen in de Mariakerk te Kortrijk.
De Fransen werden tijdelijk verdreven door de opstandelingen maar er ontstonden twee groeperingen in Brugge, namelijk:
De eerste groep, namelijk Leliaerts: genoemd naar de Franse lelie, was pro-Frankrijk en bleef de Franse koning trouw. De Leliaerts bestond uit de patriciaat en het merendeel van de adel, deze groep oefende sterke druk uit om de Franse troon trouw te blijven en niet samen te werken met de Engelsen.
Tegenstanders waren de klauwaerts, een groepering die pro-Vlaanderen was. Dat wil zeggen dat ze de graaf van Vlaanderen steunden in zijn beleid, namelijk het steunen van Engeland tegen Frankrijk. De aanhangers kwamen voornamelijk uit de gilden en een klein deel van de adel. Het is te begrijpen dat de gilden, soort van beroepsvakbonden, de Engelse koning steunden omdat de Engelse wol tenslotte de bloei en recessie van Brugge bepaalden.
Het mocht allemaal niet baten, want slechts enkele jaren hierna in 1304 kwam de Franse koning Philips de Schone zelf met een leger naar Vlaanderen om Brugge en andere opstandige steden alsnog te onderwerpen aan de Franse troon.
Dit werd bekend als de slag bij Pevelenberg, hierbij werden de opstandelingen met behulp van de Leliaert verpletterend verslagen. De invloed van de Engelse koning werd hierbij duidelijk ingeperkt en de macht van de Franse koning, die persoonlijk naar Vlaanderen was gekomen om de opstandelingen te verslaan, bereikte hier zijn hoogtepunt.
De opstandelingen moesten harde en vernederende voorwaarden aanvaarden maar Vlaanderen werd niet opgedeeld of bij een ander deelgebied ingelijfd waardoor de eenheid toch gewaarborgd bleef.
Vooral de klauwaerts speelden hierbij een grote rol, zij noemden zichzelf ook naar de klauwen van de leeuw in het Vlaamse wapen, door de nadruk op de zelfstandigheid van Vlaanderen te zetten.
Het werd allemaal opgenomen in het verdrag van Athis in 1305, waarbij de graaf van Vlaanderen mocht aanblijven. Dit was als het ware een soort van zoenoffer van de Franse koning om alsnog de trouw van de Vlamingen terug te winnen. De Fransen waren tenslotte nog steeds in staat van oorlog met de Engelsen.
Ook de voorwaarden waren niet overdreven streng:
- Er moest een oorlogsboete betaald worden aan de Franse troon voor de geleden schade tijdens de opstand;
- Verdedigingswerken werden gesloopt om opstanden in de toekomst vrijwel onmogelijk te doen slagen, de stadsmuren en kastelen werden gesloopt waardoor de steden zich niet kunnen verbergen achter moeilijk in te nemen stadswerken;
- Enkele belangrijke stukken land moesten afgestaan worden aan de Franse troon, dit werd staatsland waarop geen graaf aanspraak kon doen. Het was in handen van de Franse koninklijke familie oftewel het Franse kroondomein;
- De opstandelingen werden verplicht een strafbedevaart te volbrengen, in plaats van de gebruikelijke gevangenisstraf en/of doodstraf.
Toen de Honderdjarige Oorlog uitbrak tussen de Franse koning en de Engelse koning, bleek de methode van de Franse koning succes te hebben.
De Engelse koning Edward III kon Vlaanderen niet tot zijn bondgenoten rekenen, zelfs na dreiging om de wolhandel stil te zetten kon hij Vlaanderen niet in zijn coalitie van bondgenoten rekenen.
De Fransgezinde graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers (1322-1346) dacht er namelijk niet aan om met de Engelse koning samen te heulen. De Engelse invloed op Brugge lijkt hiermee zijn hoogtepunt te hebben gehad.
Mede door deze nederlaag, de Honderdjarige Oorlog en de pestepidemie van 1347 tot ongeveer 1351 raakte Brugge tijdens de viertiende eeuw in verval. De bloeiende handel zakte in elkaar door misoogsten en de oorlogsboete die men moest betalen aan de Fransen en uit het niets produceerde Spanje ineens goedkoper wol.
Als overmaat van ramp kwam Brugge ook nog steeds verder van de zee te liggen door het dichtslibben van de inham; de zwin.
Je ziet hier dus dat de invloed van de Engelse koning in de dertiende eeuw eigenlijk groter en van meer belang was dan de Franse koning.
Andersom was dit in de viertiende eeuw waar Vlaanderen de Franse koning trouw bleef in de strijd tegen Engeland tijdens de Honderdjarige Oorlog het geval.
Maar er moet hier wel opgemerkt worden dat de invloed van de koningen niet zozeer van invloed op het bestuur van Brugge was, als op de economie van Brugge. Door hun verbinding met de economie van Brugge konden ze enkele beslissingen afdwingen door de afhankelijkheid van deze economie.
Armand Sağ
1 maart 2004
© Armand Sağ 2004
1. H.P.H. Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Utrecht/Antwerpen 1965, 1e druk, blz. 81 t/m 82.
2. H.P.H. Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Utrecht/Antwerpen 1965, 1e druk, blz. 85 t/m 87.
3. H.P.H. Jansen, Geschiedenis van de Middeleeuwen, Utrecht 2002, 12e druk, blz. 285.
Bronnen:
- Jos Dekelver e.a., Storia 3 ASO, Lier 1999, 1e druk, blz. 69 t/m 110.
- H.P.H. Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Utrecht/Antwerpen 1965, 1e druk, blz. 77 t/m 93.
- R. van Uyten, Algemene geschiedenis der Nederlanden: Hoofdstuk “Stadsgeschiedenis in het Noorden en Zuiden”, Haarlem 1982, 1e druk, blz. 188 t/m 221.
- H.P.H. Jansen, Geschiedenis van de Middeleeuwen, Utrecht 2002, 12e druk, blz. 271 t/m 330 en 439 t/m 462.
|